Bij een tijdelijk arbeidscontract voor een duur van zes maanden of langer geldt de aanzegverplichting. Deze verplichting houdt in dat de werkgever tijdig moet aangeven of hij de overeenkomst na afloop wel of niet wil voortzetten. Dit moet schriftelijk gebeuren en wel uiterlijk 1 maand voor het einde van het contract. Als de werkgever de overeenkomst wil voortzetten moet hij aangeven onder welke voorwaarden dat gebeurt. De werkgever voldoet overigens al aan de aanzegverplichting als hij bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst schriftelijk laat weten dat er geen opvolgend contract zal komen. De aanzegtermijn geldt niet als een uitzendbeding in de arbeidsovereenkomst is opgenomen.


Gevolgen niet nakomen aanzegverplichting
Laat de werkgever niet weten of de arbeidsovereenkomst wel of niet wordt voortgezet, dan is hij de werknemer een vergoeding van 1 maandsalaris verschuldigd. Voldoet de werkgever te laat aan de aanzegverplichting, dan is hij een evenredige vergoeding verschuldigd. Is de werkgever een week te laat met het voldoen aan zijn verplichting, dan bedraagt de vergoeding waar de werknemer recht op heeft een weeksalaris.
De werkgever is geen vergoeding wegens het niet of te laat nakomen van de aanzegverplichting verschuldigd in de volgende situaties:



  • faillissement;

  • uitstel van betaling;

  • toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.

Bron: Overig | publicatie | 17-05-2018

Een werkgever moet een werknemer wiens tijdelijke arbeidscontract afloopt ten minste een maand van tevoren schriftelijk laten weten of hij de arbeidsovereenkomst wil voortzetten of niet. Doet de werkgever dat niet of te laat, dan heeft de werknemer recht op een zogenaamde aanzegvergoeding. Die bedraagt maximaal het loon over een maand. Voor het recht op vergoeding is niet vereist dat er onzekerheid bestaat over het al dan niet voortzetten. Dat blijkt uit de volgende procedure.


Een tijdelijke arbeidsovereenkomst eindigde op 1 april 2017. Op 27 februari 2017 heeft de werkgever mondeling medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst zou worden verlengd. Niet eerder dan op 21 maart 2017 werd de verlenging van de arbeidsovereenkomst schriftelijk bevestigd. Toen de werknemer enkele maanden later de arbeidsovereenkomst opzegde, maakte hij aanspraak op de aanzegvergoeding. De werkgever betaalde de vergoeding niet. De kantonrechter wees daarna de vordering van de werknemer toe, omdat de werkgever niet tijdig, dat wil zeggen voor 1 maart 2017, de werknemer schriftelijk heeft geïnformeerd over de status van de arbeidsovereenkomst. Op het hoger beroep van de werkgever heeft het gerechtshof de uitspraak van de kantonrechter bevestigd.


De wet maakt geen onderscheid tussen de situatie waarin wel of niet tijdig een mondelinge toezegging is gedaan. Zonder schriftelijke bevestiging van de werkgever heeft de werknemer geen zekerheid over het al dan niet voortzetten van zijn dienstverband en de voorwaarden waaronder een eventuele voortzetting zal plaatsvinden.

Bron: Hof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2018312, 200.225.616/01 | 12-04-2018