De aftrekbaarheid in de inkomstenbelasting van zorgkosten is strikt geregeld. Zo geldt voor de aftrek van extra uitgaven voor kleding en beddengoed wegens langdurige ziekte vaste gemaximeerde bedragen van € 300 of € 750, mits aan de voorwaarden is voldaan. Deze bedragen zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde vorig jaar dat deze beperking onbevoegd was aangebracht, en daarom niet mocht worden toegepast. De Hoge Raad oordeelt anders.


Volgens de Hoge Raad is bij deze beperking de door de wetgever aan de minister van Financiën gedelegeerde bevoegdheid niet overschreden. Hof Arnhem-Leeuwarden had eerder geoordeeld dat dit wel het geval was. Volgens het hof was de Uitvoeringsregeling onverbindend voor zover daarin een beperking aan de aftrekbaarheid wordt gesteld. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever de ministeriële regelgever de bevoegdheid heeft gegeven om de omvang van de aftrek voor extra uitgaven voor kleding en beddengoed te regelen. Dat betekent dat de minister de bevoegdheid heeft gekregen om het bedrag van de extra kosten te normeren. Onder de werking van de Wet IB 1964 gold een vergelijkbare regeling voor de aftrek van extra kosten van kleding en beddengoed. De wetgever heeft deze regeling inhoudelijk voort willen zetten.


Gevolg voor de praktijk
Voor de praktijk betekent dit dat, ongeacht de hoogte van de werkelijke extra uitgaven voor kleding en beddengoed, de aftrek beperkt is tot de gemaximeerde bedragen.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2017966, Nr. 16/04645 | 06-06-2017