Bij het loon van een werknemer moet in beginsel een bijtelling plaatsvinden voor het voordeel dat hij heeft van het privégebruik van een auto van de zaak. Dat geldt niet alleen voor een personenauto van de zaak, maar ook voor een bestelauto. Er hoeft geen bijtelling plaats te vinden voor een bestelauto die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen.


Met ingang van 1 januari 2012 is de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik van een bestelauto ingevoerd. Na afgifte van een dergelijke verklaring houdt de werkgever geen rekening met een bijtelling voor privégebruik van de bestelauto door de werknemer. De inspecteur kan, als hij vermoedt dat een rit voor privédoeleinden is gemaakt, de werkgever en de werknemer vragen om bewijs dat de betreffende rit zakelijk was. Is dat bewijs er niet, dan wordt de bestelauto geacht op kalenderjaarbasis voor meer dan 500 kilometer privé te worden gebruikt en wordt de verschuldigde loonbelasting nageheven van de werknemer. De werknemer kan de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto intrekken. Doet hij dat voordat hij de bestelauto ook privé heeft gebruikt, dan wordt de bestelauto tot het moment van de intrekking geacht wel voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld maar niet voor privédoeleinden te zijn gebruikt.


Bij de behandeling van de aangifte inkomstenbelasting 2013 vroeg de inspecteur in december 2015 naar een tweetal ritten van de werknemer naar het gerechtshof in 2013 en 2014. Naar de mening van de inspecteur ging het om privéritten. Om die reden wilde hij de aangegeven inkomens over de jaren 2013 en 2014 corrigeren met het bedrag aan bijtelling van de bestelauto. De werknemer had in eerdere jaren geprocedeerd over de bijtelling voor privégebruik van de bestelauto. Hij meende dat wegens zijn oproepbaarheid alle ritten, ook die met een privékarakter, zakelijk waren. Daarnaast stelde hij zich op het standpunt dat de bestelauto door aard en inrichting uitsluitend geschikt was voor het vervoer van goederen. Dat is een reden om geen bijtelling te hoeven toepassen. De ritten in 2013 en 2014 naar het gerechtshof waren gemaakt in verband met de procedures over de bijtelling over oudere jaren. De werknemer wilde zo nodig de auto aan het hof kunnen tonen.
In de procedure over het jaar 2013 merkte Hof Amsterdam op dat een correctie wegens (gesteld) privégebruik van een bestelauto bij een niet ingetrokken verklaring uitsluitend zakelijk gebruik moet plaatsvinden door middel van naheffing van loonbelasting van de werknemer. Die correctie moet plaatsvinden naar aanleiding van een constatering van privégebruik “in de actualiteit”. Dat houdt in dat de inspecteur de werknemer en de werkgever binnen een redelijke termijn bevraagt over een geconstateerde “dubieuze rit”. Die redelijke termijn was in dit geval al lang verstreken, aangezien de inspecteur de rit met de bestelauto naar het gerechtshof van 27 februari 2013 pas bij brief van 15 december 2015 ter discussie heeft gesteld. Andere dubieuze ritten heeft de inspecteur niet geconstateerd. Volgens het hof past het niet binnen de wettelijke systematiek om de bijtelling van het privégebruik in de inkomstenbelasting plaats te laten vinden zonder dat dit privégebruik in het betreffende kalenderjaar in de heffing van loonbelasting is betrokken.

Bron: Hof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS20183089, 17/00194 | 13-09-2018